Als IC verpleegkundige weet je op voorhand nooit hoe de dag zal verlopen, maar vandaag verwachten we een intense dagdienst. Drie van onze patiënten zullen worden geabstineerd (en zullen dus overlijden). Indien door blijven behandelen medisch zinloos is -en herstel is uitgesloten-, wordt na uitvoerig en veelvuldig beraad hiertoe besloten.

Nog vóór ik de status van één van deze patiënten open, klinkt een doordringend gepiep vanuit mijn uniform. Direct rukken we uit naar de SEH alwaar een trauma opvang plaatsvind. Een steekpartij blijkt de aanleiding. De jongeman is nog aanspreekbaar, een CT scan van zijn aangeprikte long volgt. Dan klinkt opnieuw mijn pieper. Ik zie op het telefoonscherm dat we nodig zijn bij een reanimatie op de verpleegafdeling en regel vervanging. Zodra duidelijk wordt dat de steekverwonding stabiel genoeg is, en geen IC plek behoeft, vertrek ik snel naar boven. Eenmaal terug op de afdeling anticiperen we op de mogelijke komst van een reanimatie en tevens vindt overleg plaats hoe we de drie verschillende families gaan opvangen. Met weinig familie kamers tot onze beschikking is enige logistieke planning dan ook een vereiste.

Dan verschijnt mijn collega terug van de reanimatie zonder patiënt, allen wetend wat dit betekent. Kort evalueren we de situatie. Daarna verzorg ik mijn patiënt, poets zijn tanden en gebruik rijkelijk zijn heerlijk geurende aftershave. De man is één van de patiënten waarbij vandaag de behandeling zal worden gestaakt. Aansluitend voer ik met de arts een gesprek met zijn familie, waarna ik hen begeleid tijdens de laatste fase van hun dierbare. Niet veel later nadat familie van deze patiënt vertrokken is loeit wederom het sein, opnieuw gaat het om een reanimatie op de verpleegafdeling. Bijna een uur later loop ook ik zonder patiënt de IC weer binnen. Op de gang passeer ik huilende familieleden en begrijp dat binnen wederom een behandeling is beëindigd. Het raakt iedere keer opnieuw, toch prijs ik mij gelukkig dat na 34 jaar dit nog steeds zo is. Immers, afvlakking van emoties getuigd van verzakelijking en dat kan bij zorgprofessionals nooit een goede ontwikkeling zijn. Nadat de noodkoffer is aangevuld -en spoedapparatuur is aangesloten aan de netspanning- ga ik op zoek naar collega’s voor een laatste update.


Hij weifelt en vraagt mij wat te doen. “Ach..”, zeg ik hem: “Ook al doe je dit niet per se voor jezelf, dan wel voor diegene die erbij betrokken waren.” Bedenkelijk kijkt manlief mij aan, deze middag heeft zijn collega een fataal motor ongeluk gehad vlakbij het bedrijf. Verscheidene collega’s waren ter plaatse en hebben eerste hulp verleend. Manlief overpeinst het verzoek van de directie om vanavond in de bedrijfskantine bij elkaar te komen. Uiteindelijk en met enige weerzin vertrekt hij die avond richting werk. Alles wat met doodgaan -of zijn– te maken heeft is nu eenmaal niet bepaald zijn ding. “Tja, voor wie wel”, hoor ik u denken.

Inhoudelijk hebben we het vrijwel nooit over mijn werk, eens temeer dit eerder iets weg heeft van een monoloog dan van een onderling gesprek. Toen ik hem jaren geleden daar wel eens naar vroeg haalde hij zijn schouders op, zich van geen kwaad bewust antwoorde hij: “Tja, ik begrijp er toch niets van.” Waar ik dit destijds moeilijk vond, besef ik inmiddels des te beter dat deze specialistische tak van zorg voor buitenstaanders gezien kan worden als een planeet op zich. Uren later komt hij die avond aangeslagen thuis, onthutst vertelt hij de schokkende verhalen van collega’s. Zijn stem trilt. Reanimatie, traumahelikopter, familieleden. Onduidelijkheden licht ik toe en niets blijft onbesproken. Vooral het plotselinge karakter en de impact voor betrokkenen vindt hij afschuwelijk.

Wanneer ons gesprek na lange tijd stil valt kan ik niet nalaten te zeggen: “Welkom in mijn wereld.