Wonen in een multicultureel land, al jong werd ons thuis bijgebracht respect te hebben voor ieder medemens, ongeacht ras, stand, kleur of geaardheid.
Als klein meisje zorgde ik al graag en genoot van mijn verschillende poppen. Mijn neger pop was favoriet, ik kroelde uren door haar prachtige kroes krullen en mijmerde hoe zulke mooie haren mij zouden staan. Ter verbeelding, ik was meer het type recht toe recht aan, geen land mee te bezeilen. Toen ik een jaar of elf was ging de les over apartheid. Verbaasd vroeg ik de juf: “Waarom? We zijn toch allemaal gewoon mensen”. De juf probeerde toe te lichten dat soms mensen verschil maken tussen ‘blank’ en ‘zwart’. Waarop ik verbaasd antwoorde: “‘Witte’ mensen zonnen uren voor een gekleurde huid.” Mijn klas genoten hoor ik nog grinniken na mijn uitspraak. Ik begreep -jong en naïef als ik was- niets van het bestaan van deze onderlinge verschillen.
“Hoe gaat het met u?” De jonge patiënt kijkt mij nietszeggend aan en zwijgt. “Pijn, auw?”, probeer ik nogmaals. Dan gebaar ik druk met handen en voeten, uit pure nood ga ik er ook nog pijnlijk bij kijken. Tja, voor wat dat voor moet stellen. Mijn collega schatert het uit en suggereert dat toneel mij niet zou misstaan. De jonge man lacht inmiddels ook en brabbelt onverstaanbare klanken. Klaarblijkelijk vermaakt hij zich kostelijk met wat hem tonele wordt gebracht, het is overduidelijk dat dit op ieders lachspieren werkt. Ik haal mijn schouders op, non verbaal probeer ik hem duidelijk te maken dat ik er geen snars van begrijp. Opeens herken ik iets: “Ja is goed”, lijkt de jongeman te zeggen. Omdat ik twijfel of we elkaar nu echt begrijpen stel ik een vraag waarop het antwoord alleen nee kan zijn. Ook daar is zijn antwoord: “Ja is goed”. Mijn vermoeden is bevestigd, een taal barrière dwarsboomt ons contact.
De 26 jarige jongeman is net opgenomen op de IC, zijn vriend is aanwezig welke eveneens geen Nederlands of Engels spreekt. Ik doe navraag bij hem daar de jongeman toenemend benauwd is, inspanning -zelfs spreken- kan desastreus zijn in deze fase. Wederom ontkom ik niet aan gebaren, gezicht uitdrukkingen en Google Translate. Ik probeer hen beiden waar mogelijk in te lichten wat er staat te gebeuren, tot slot stel ik voor dat zij aansluitend naaste familie dienen te informeren. Het feit dat deze jongen -door het covid-19 virus- in korte tijd ernstig ziek is geworden, baart ons grote zorgen. Het is dan ook volstrekt onduidelijk hoe dit zich zal ontwikkelen. Door beperkte bezoekregels beschikken we inmiddels over een tablet, door middel van videobellen leggen we contact tussen patiënt en familie. Dit wordt als dierbaar ervaren en inmiddels dus toegevoegd aan ons takenpakket.
De maximale therapie standen van flow en zuurstof zijn al geruime tijd bereikt, de jongeman heeft het zwaar. Zijn hoge ademhalingsfrequentie en vermoeide blik zeggen mij genoeg. Ik laat de vrienden kort alleen, buiten de kamer bereiden we alles voor. Iedere intubatie blijft een risicovolle procedure welke volgens vaste structuur en duidelijke taakverdeling dient te verlopen. Nadat alles in gereedheid is gebracht probeer ik te achterhalen of mijn patiënt zijn moeder inmiddels heeft gesproken en ingelicht. De jongen reageert amper, zijn vriend gebaard mij dat hij dit morgen zal doen. Wanhopig staar ik ze beide aan, mijn inzet hen voor te lichten blijkt tevergeefs, want de jongeman is inmiddels volledig uitgeput. Het zuurstof gehalte in zijn bloed is gevaarlijk laag en het koolzuur gehalte stijgt, er is geen tijd meer. De intubatie procedure kan niet langer worden uitgesteld. Nadat de jongeman slaapt en de beademingsbuis is geplaatst wordt de machine aangesloten, altijd een moment van rust voor de vaak afgepeigerde benauwde patiënt. Wanneer de vriend nog kort een laatste blik werpt alvorens hij richting huis vertrekt is hij zichtbaar aangeslagen. Hij vraagt mij of zijn vriend zo weer ‘wakker’ wordt. Moedeloos schud ik nee. Ik geef het op, door de moeizame communicatie is veel tijd verloren gegaan, nu verdient de bewaking en zorg voor deze intens zieke jongeman mijn aandacht.