Om 09.30uur komt Sarah naar me toe, we zijn op de intensive care (ICU). Terwijl ze naar me toe loopt vraagt ze: “Kan er iemand komen kijken?!” Beleefd reageer ik: “M’n collega komt er zo snel mogelijk aan.” Met paniek in haar ogen, doch beleefd geeft ze aan: “Er piept iets, is dat ernstig?”
Het zijn gesprekken die vaak voorkomen op een IC. Sarah is op bezoek bij haar man Mark (37 jaar), hij is net bij ons opgenomen vanwege een hersenbloeding. Een hele nare en ernstige aandoening, waarbij we grotendeels moeten wachten (en hopen) dat het lichaam het probleem in het hoofd oplost. Wel heeft hij een externe ventrikel drain (lees: slangetje in zijn hoofd om overtollig bloed/hersenvloeistof weg te laten lopen). Wat Sarah ziet is haar man die nergens meer op reageert, en een slangetje vol met bloed dat uit zijn hoofd komt. Het is dan ook begrijpelijk dat Sarah graag wil dat iemand even komt kijken als er wat piept. Het is een erg angstaanjagende situatie om bij te zitten, zeker als je niet weet waar je naar kijkt. Graag wil ik haar uitleggen wat er aan de hand is, in de hoop haar -al is het maar iets- te kalmeren.
Vandaag krijg ik die kans niet. Mijn collega die verantwoordelijk is voor hem staat te helpen bij een intubatie (lees: patiënt die een zeer ernstig gebrek aan zuurstof heeft waar ingegrepen moet worden omdat diegene anders snel kan overlijden). Ik sta persoonlijk vast bij twee covid-19 patiënten die instabiele beademingsvoorwaarden hebben (lees: na een intubatie lukt het de beademingsapparaat bijna niet om voldoende lucht heen en weer te verplaatsen om iemand in leven te houden). De enige collega die we dan nog over hebben op onze unit is bezig om iets van druk te verlichten want hij is iemand aan het overschuiven op een MICU (lees: mobiele-ICU of ICU-ambulance) wat ook komt met de nodige handelingen.
Terwijl ik heen en weer ren bij mijn twee patiënten zie ik Sarah continu onze kant op kijken, de angst is makkelijk te zien aan haar ogen, zelfs met haar mondkap op. Gedurende deze dienst heb ik tenminste vijf keer de neiging gehad om haar te woord te willen staan. Het is pijnlijk voor zorgverleners om mensen in die staat van angst achter te laten, hoe cliché dit ook klinkt. Iedere keer weer kwam er wat tussen. Bij poging zes om haar te woord te staan word ik weggeroepen: “We hebben een omloop nodig op box 6!” (lees: het gaat niet goed bij de intubatie en er is meer hulp nodig). Ik ren naar box 6 toe en assisteer. Hierbij accepteer ik dat mijn eigen twee covid-19 patiënten nu niet de aandacht gaan krijgen die ze verdienen.
Hopelijk zal Sarah ons vergeven voor het gebrek aan aandacht voor Mark en haar.