Op de Intensive Care (IC) ligt Anja. Ze is niet in staat om haar benen én armen te bewegen. Met behulp van liplezen of een letterkaart kan ze zich uiten, helaas kan ze niet praten omdat ze een beademingsbuisje heeft (tracheacanule).

Anja is gediagnosticeerd met neurosarcoïdose. Een auto-immuun ziekte wat (mogelijk) tot gevolg kan hebben dat het lichaam niet meer in staat is om opdrachten uit te voeren (lees: je armen en benen te bewegen wanneer je dat wilt). Opvallend hierbij is wel dat Anja zich volledig bewust is van alles dat er gaande is. Haar lichaam doet niet meer wat zij graag zou willen. Ze is niet gevallen en heeft geen verkeersongeluk gehad, ze kan het simpelweg niet meer.

Het is een angstaanjagende situatie om überhaupt over na te denken, merkwaardig genoeg lijkt ze het emotioneel goed te kunnen hebben. Ze lijkt vooralsnog geen stress te ervaren. Dat hoewel de enige manier dat ze om hulp kan roepen met behulp is van een bel die ze moet aantikken met haar gezicht (welke naast haar kin of wang wordt geplaatst). Het probleem is dat diezelfde bel erg gevoelig is. Indien deze te dicht bij haar gezicht wordt geplaatst gaat constant de bel af, te ver en ze kan er niet bij. Dit leidt ertoe dat er vaak iemand bij haar moet komen kijken.

Inmiddels ben ik 11 keer langsgeweest bij haar nadat ze belde, zonder dat ze echt wilde dat ik langs kwam. Consistent vraag ik bij binnenkomst: “Dag Anja, had je me nodig?” En consistent schudt ze nee met haar hoofd. Deze laatste keer had ik het gevoel dat ze me iets wilde vertellen (hoewel ze dit zeer moeizaam kan omdat ze niet kan praten). Nadat ze nee schudt vraag ik: “Weet je het zeker? Je mag alles vragen hè, je hebt natuurlijk niet gekozen om hier zo te liggen.” Ze barst uit in tranen, ze kan me amper nog aankijken van emotie. Na een tijd bij haar te hebben gezeten vraag ik: “Wil je me laten weten waarom je zo moest huilen?” Ze knikt. Mijn eerste gok blijkt goed: “Is het omdat ik zo vaak langs kom?” Ze knikt hevig. “Voel je je daar schuldig door?” En weer knikt ze hevig. “Ik ben best goed in gokken hè Anja? Haha.” Ze moet weer even glimlachen. Ik doe mijn best om haar gerust te stellen: “Anja, als ik die bel dichtbij zet, dan moet ik 10 keer onnodig langskomen, máár als ik hem te ver weg zet dan kan je me niet bellen. Ik beloof je dat ik liever 10 keer langskom dan dat jij één keer niet kan bellen. Nogmaals, je hebt hier niet voor gekozen hè.”

Wederom begint ze te huilen, maar wel met een glimlach dit keer.