Vier dagen later heb ik weer dienst. Inmiddels zou duidelijk moeten zijn of het hart van meneer H op tijd op gang is gekomen. Dit uit zich namelijk in een patiënt waar wel of niet contact mee is te maken. Hij moet bewust zijn van zijn omgeving.
Bij binnenkomst zie ik meneer H onder dezelfde omstandigheden als waar ik hem vier dagen geleden heb achter gelaten. Het is mij in eerste instantie niet duidelijk of er al contact te maken is met hem. Bij het lezen van de rapportage (de overdracht) word ik aangenaam verrast. Er wordt beschreven dat meneer H volledig bij bewustzijn is en, hoewel hij niet kan praten door de beademingsbuis, goed kan communiceren.
Ik leg mijn hand op zijn schouder. Meteen opent hij zijn ogen. Dit is een prachtig teken, gezien mensen met hersenletsel meer externe prikkels nodig hebben om te reageren. Hij kijkt mij strak aan. Ik stel mij voor en vraag hem hoe alles gaat en of hij weet waar hij is en wat er is gebeurd. Al snel wordt duidelijk dat hij niets meer weet vanaf het moment dat hij is flauwgevallen. Terwijl ik hem vertel wat er allemaal is gebeurd beginnen de tranen over zijn wangen te lopen. Wederom een mooi teken voor ons, hij lijkt zich de ernst van de situatie te beseffen. Meteen maak ik hem de belofte die ik iedere patiënt maak waar goed contact mee is te maken: “Ik beloof, zodra het veilig is om één van de slangen of buizen te verwijderen, dat ik dit per direct zal doen.” Meneer H geeft me een glimlach als antwoord.
In de dagen dat meneer H op de ICU heeft gelegen zijn er een aantal specifieke interventies uitgevoerd. Ten eerste heeft hij een pacemaker gekregen, een apparaatje dat het hart ondersteunt met stroomschokjes. Dit moet, gezien zijn derdegraads AV-blok. Anders zou alles zich zo kunnen herhalen. Ook bleek hij een wervelfractuur te hebben. Hiervoor zijn de neurochirurgen in actie gekomen. Gelukkig lijkt de grootste schade gerepareerd.
Zijn vrouw kom ik ’s middags nog tegen. Als een oud bekende (vier dagen, haha) loopt ze naar me toe en krijg ik een knuffel van het lieve oude vrouwtje. “Ik wist dat jullie het goed zouden doen”, zegt ze met een glimlach op. Waarop ik, trots op mijn medische kennis, antwoord: “Eerlijk is eerlijk, u mag meer trots zijn op uw zoon. Als hij bij jullie thuis niet zo goed had gereageerd, dan waren onze pogingen ook voor niets geweest.”