Ik ben een paar weken op vakantie geweest en ik mag weer aan het werk. Bij binnenkomst op de ICU wacht ik op mijn overdracht aan het overzichtsbord. Meteen valt mij op dat kamer 6 leeg is. Welke al meer dan drie maanden bezet was met dezelfde naam. Wanneer ik vraag wat er is gebeurd krijg ik bijzonder antwoord: “Oh, Philip? Hij is wakker geworden! Uiteraard is hij erg zwak, maar hij voert wel opdrachten uit!” (vertaald: hij is weer bij bewustzijn)
De dienst is erg rustig. Een goede manier om weer te wennen na een paar weken weg te zijn geweest. Meerdere malen moet ik denken aan Philip, nieuwsgierig naar hoe het nu met hem zou gaan. De coördinerend verpleegkundige hoor ik toevallig zeggen: “Ik ga even kijken op de verpleegafdeling, duurt niet lang ik heb maar één patiënt. Philip uiteraard.” Meteen vraag ik of ik mag gaan in haar plek. “Ben erg nieuwsgierig hoe het met hem gaat. Vind je het erg?” Met een glimlach word ik op pad gestuurd naar de verpleegafdeling.
Bij aankomst word ik meteen vrolijk. Hij kijkt me aan. Drie maanden lang heb ik Philip ‘gekend’, nog nooit maakte hij oogcontact. “Dag Philip, ik ben Jerry. Herken je me toevallig?” Hij schudt nee. “Dat geloof ik wel, je was niet wakker toen ik voor je zorgde. Hoe gaat het? Kan je al een beetje praten?” Hij antwoord heel zachtjes: “Ja.. een.. beetje..” Zijn langdurig verblijf op de ICU heeft zijn lichaam geen goed gedaan, hij is met drie woorden buiten adem. Ik vraag hem of hij geïnteresseerd is om te weten wat er allemaal is gebeurd, hoe dat is gegaan en wat hem te wachten staat. Hij knikt -net zoals zijn vrouw dat deed- onverwelkbaar. Er gaat een uur voorbij voordat ik hem volledig heb kunnen informeren. Hij kijkt me verbaasd aan: “Welke.. dag.. is.. het?” Ik besef me dat hij waarschijnlijk niet weet hoeveel tijd er voorbij is gegaan. Wanneer ik het hem vertel verwacht ik een enorme schrik. Hij antwoord: “Oh.. OK..” Dat viel mee dus. Grappend vraag ik: “Jij slaapt vaker 3 maanden aaneen begrijp ik? Haha.” Ik krijg een glimlach terug, de ICU verzoekt inmiddels of ik terug wil komen om te helpen.
Een halfjaar later wordt er nog steeds -hoewel sporadisch- gesproken over Philip en Brenda. Met als meest voorkomende vraag uiteraard: “Hoe zou het nu gaan?” Op het moment dat de vraag gesteld wordt gaat de deurbel van de ICU. Via de speaker vraag ik: “Goedemorgen Intensive Care, kan ik u helpen?” Het antwoord van de vrouw komt verlegen over: “Ja, denk ik. Umm.. zouden wij even binnen mogen kijken?” Halverwege haar zin besef ik me wie het is. Meer dan drie maanden heb ik haar te woord moeten staan. Zou ook gek zijn als ik haar niet herkende. “Normaliter is het antwoord nee mevrouw. Maar dat ik je door de speaker herken zegt genoeg denk ik. Kom binnen Brenda.”
Brenda komt angstig de ICU op, met Philip in een rolstoel en hun twee kinderen. Inmiddels was hij sterk genoeg om weer te praten, maar nog niet lopen. Het hele team springt op uit enthousiasme en bombardeert hem met aandacht. “We kunnen gewoon hele gesprekken met je hebben!”, hoor ik tussen alle ruis door. Philip kijkt verbaasd rond. “Je herkent niemand hè”, vraag ik. Hij schudt, met schaamte op zijn gezicht, nee. “Dat maakt niet uit, wij kennen jou wel!”, gilt een collega.
Terwijl Philip wordt verhoord door collega’s kan ik eindelijk -vol zelfvertrouwen en geloof- Brenda antwoord op haar vraag geven: “Ja Brenda, er is nog hoop.”
Voor wie niet in wonderen gelooft……zie hier, ze bestaan echt. Mooi verteld Jerry!
LikeLike