De schuifdeur gaat open. Een klein meisje staat hand in hand, de oudere dame herken ik direct, ze bezoekt haar zoon al dagen trouw.
Beiden blijven staan, net als de deur zich sluit hou ik hem tegen. Ik weet dat de ernstig zieke jongeman een tweeling heeft van acht jaar. De afgelopen dagen heb ik kennis gemaakt met Tessa, één van de twee meisjes, en ik vermoed dat hier nu haar zusje staat. Ik steek mijn hand uit en zeg: “Hallo, ik ben zuster Niekie en wie ben jij?” Het meisje slaat haar ogen verlegen neer en antwoord zachtjes: “Ik ben Noor.” Ik probeer het ijs te breken en al snel staan we keuvelend in de sluis van de IC. Zodra de deur zich sluit praat Noor vrijer. Oma kijkt mij enigszins verbaasd aan, Noor blijkt niet de prater van de twee en is inderdaad het tweelingzusje van Tessa. “Papa is heel erg ziek”, zegt Noor. Ik knik bevestigend maar zwijg. “Tessa is al vaker bij papa geweest”, verteld ze verder, “maar ik durf niet.” Rustig vraag ik haar wat haar bang maakt en gaandeweg geeft ze voorzichtig iets van haar jonge belevingswereld prijs.
Uiteindelijk lopen we vertrouwelijk hand in hand naar binnen. Achter de deur blijven we staan, haar even wennend latend. Tessa roept vanaf de kamer dat ze moet komen, maar Noor twijfelt duidelijk. Ik wijs Noor waar we op veilige afstand kunnen kijken. Stil en nog steeds de handen in één staan we voor de ingang vanwaar haar vader strijd. Onder Tessa’s aanmoediging loopt Noor naar binnen, haar kleine handje bibberend in de mijne. Tessa doet verslag en ondanks de ernstige reden waarom deze meisjes hier zijn, brengen ze een vrolijke sfeer met zich mee. Verontwaardigt zegt Noor opeens: “Papa kan niet ademhalen met die buis in zijn keel”, waarop Tessa zegt: “Deze computer -ze wijst naar de beademingsmachine- die blaast lucht in papa.” Dan kan papa uitrusten en beter worden. Noor neemt de uitleg voor lief en laat voorzichtig mijn hand los. Ze loopt dichter naar het bed en samen met haar zus strelen ze voorzichtig de hand van hun vader. Tessa vertelt hem dat ze naar school zijn geweest en dat mama, papa ook heel erg mist. Aandoenlijk -dat is het-. Achter mij hoor ik oma sniffen, ze kan haar tranen nauwelijks bedwingen. “Oma, waarom moet je huilen?” vraagt Noor. De vrouw is ontdaan, waarop ik tot ooghoogte zak van de meisjes en vertel dat oma trots is dat ze bij papa op bezoek zijn maar zij papa ook heel erg mist. De meisjes omhelzen haar liefdevol en Tessa zegt troostend: “De dokter en zuster gaan papa weer beter maken hoor. Ze hebben hier hele speciale computers voor.” De oudere vrouw kijkt mij verbaasd aan, voorzichtig verschijnt een lach op haar gezicht, in haar ogen lees ik trots.
Ik vraag Tessa en Noor of ze mij willen helpen. Ze springen op en neer en klappen in hun handjes, beide enthousiast als ik ze vertel dat de muren van papa’s kamer erg wit en saai zijn en of zij deze wat kunnen opvrolijken met mooi knutsel werk. De dagen die volgen horen we de twee meisjes al kletsend van verre aankomen. Volgens hun moeder liggen lachen en huilen dicht bij elkaar, met name als zij lezen in het IC kinderleesboek. Het versieren van de kamer is duidelijk hun missie geworden. Moeder spreekt dankbaar over de intensieve zorg voor haar ernstig zieke man, maar benadrukt bovenal hoe bijzonder ze de zorg om haar dochters ervaart.
Binnen enkele dagen verandert de kamer in een vrolijk kleurrijk geheel. Van links naar rechts hangt een zelfgemaakte slinger met op ieder vlaggetje een mooie wens.
Zelfs in deze ernstige situatie proberen de kleine meisjes er iets goeds van te maken.
Die avond, ondanks zijn diepe coma, vertel ik de jongeman wat een prachtige kinderen zijn dochters zijn en hoe trots hij zal zijn. Trots dat ze beiden de moeilijke situatie best goed lijken te beleven, maar dat hij bovenal moet volhouden en strijden voor zijn herstel. Want ondanks dat zijn meisjes zich groot houden, hebben ze hem nog heel hard nodig. Tenslotte zijn het nog maar minimensjes in deze grote wereld.