Het is 03.00uur in de nacht maar nog geen oog dicht gedaan. Compleet versteend van de kou zit ik met een ziek kind beneden op de bank. Drie jaar oud maar hoest of hij auditie wil doen voor Pieterburen.
Al dagen is dit aan de gang en de diagnose is voor mij min of meer wel duidelijk. Die middag ligt onze middelste zoon dan ook in een ziekenhuis bedje op de kinderafdeling. Een longontsteking wordt vastgesteld en de kinderarts vertelt ons dat het ernstig is. De komende uren staan, naast het starten van antibiotica, in het teken van sprayen. Door de benauwdheid is de normaal praatgrage peuter stil en hapt als een vis op het droge. Van pure zenuwen giechel ik inwendig en denk terug aan mijn eerdere Pieterburen vergelijking.
Die avond krijg ik een bed aangeboden naast hem, vader inmiddels thuis met de andere twee jongens. Ieder uur komt de kinderarts hem beoordelen en waar nodig stuurt zij het behandelplan bij. Ik lees de bezorgdheid van haar gezicht, een extra zorgkamer wordt in het team besproken, maar verhuizen van zo’n benauwd mannetje lijkt ze bij nader inzien onverstandig. De extra zorgkamer is twee deuren verderop, mijn adem stokt in mijn keel, opeens baal ik van mijn vakinhoudelijke kennis. Onderwijl stel ik mijn zoontje liefdevol gerust. “Mama is hier jongen”, zeg ik, steeds over zijn bolletje aaiend.
Het volgende uur komt wederom de kinderarts samen met verpleegkundige Roos, ze vragen of het niet beter is mijn man hierheen te laten komen. Ik leg beide uit dat ik vooral rust wil creëren en als oma midden in de nacht moet komen oppassen zodat vader erbij kan zitten, dit onrust voor de toch al benauwde jongen zal betekenen. Roos en de kinderarts begrijpen mijn overweging en we bespreken over en weer opnieuw de kritische situatie. Ik ben mij terdege bewust van de zorgelijke situatie, maar laat de paniek die dit voortbrengt niet toe. De uren verstrijken en tegen de ochtend verbeterd eindelijk zijn zuurstofgehalte en oogt hij -god zij dank- iets rustiger. Ik durf mijn ogen niet te sluiten en realiseer me opeens dat dit de tweede nacht is dat ik niet geslapen heb. Het deert me niet, ik voel me als een leeuwin bij haar welp, waakzaam.
De vierde dag gaat het aanzienlijk beter met onze telg, de benauwdheid is vrijwel verdwenen en de praatjes zijn weer duidelijk op zijn retour. We doen samen een spelletje als Roos onze kamer binnen komt. Na haar nachtdienst was ze een aantal dagen vrij en nu stapt ze zichtbaar opgelucht op ons af. Lachend en met een grapje begroet ze onze kleine jongen die volledig opgaat in zijn spel. Enigszins weifelend vraagt Roos aan mij: “Had u die nacht wel door hoe ernstig ziek uw kind was?” Ik kijk haar verbaasd aan. “Ja, u bleef zo rustig dat ik me afvroeg of de realiteit wel tot u doordrong, ik zou gek worden in een vergelijkbare situatie.” Als in een flashback passeert die nacht de revue, ik voel paniek die ik meteen herken. Het overvalt me maar snel herpak ik mijzelf en overpeins de opmerking van Roos. Ik bedenk opeens dat ik die nacht meer een ‘pleeg’ was die het probleem actief aanpakte, dan dat ik waarschijnlijk in Roos haar ogen mij als moeder heb opgesteld.
De situatie was heftig als moeder en dit zal mijn copingsmechanisme gebleken zijn om met de situatie te kunnen omgaan. Vreemd eigenlijk, als zorgprofessional herken ik eenvoudig de verschillende coping-stijlen bij patiënten en hun familie, maar blijkbaar doet het staan aan de andere kant van het bed werkelijk iets met je.
Wat heftig! Dit wens je niemand toe. Het gaat jullie goed.
LikeLike