De portofoon begint te brullen. Een voorteken op een alarmering. Kort daarna volgt het gebrul van onze piepers. Een A2 melding ligt op ons te wachten.
Dit wil inhouden dat er wel ambulancezorg wordt verwacht, maar er geen haastige spoed is. Kortom; we hebben een half uurtje de tijd om bij de patiënt te arriveren. Mijn collega’s en ik -ik ben immers nog in opleiding tot ambulanceverpleegkundige- stappen in de auto en lezen op de mobiele data terminal (MDT) wat onze melding is.
Een dame van 40 jaar zou rectaal bloedverlies hebben en alcohol hebben gedronken. Ik kijk wat verontwaardigd wat onze ambulance indicatie is maar besluit om rustig te
gaan zitten en af te wachten wat er komen gaat. Halverwege onze route (het is maar een paar minuutjes van de post waar we stonden) geeft het MDT aan dat er nieuwe informatie is bij onze melding. “Politie is ter plaatsen” staat er. Ik weet inmiddels dat de meldkamer, op basis van het telefoon gesprek van patiënten met 112, politie soms op voorhand mee stuurt als mensen boos of agressief reageren op vragen, bijvoorbeeld.
De dagen tussen kerst en oud en nieuw zijn al druk zat, dus ik laat alles maar op me af komen. Ondertussen rijden we de straat in en zien we een politie bus op de stoep staan. Mijn collega’s en ik stappen uit en ik geef aan alleen de monitor en spoedkoffer mee te willen nemen. Ik houd rekening met alle scenario’s; is ze mishandeld, heeft ze buikproblematiek waarbij ze bloedverlies heeft of is er sprake van een “spelletje” in bed wat anders uitpakte dan men wil. Er is ons immers niet meer bekend dan dat zij alleen rectaal bloedverlies heeft. Ik open de deur en loop direct de trap op die net achter deur zit naar een bovenwoning. In de woonkamer staan twee collega’s van de politie. Een daarvan zit in een goed gesprek met de vriend van mevrouw. De ander houdt de vrouw in de keuken in de gaten en spreekt mij aan. “Mevrouw is wat onvoorspelbaar” is het eerste wat de agent mij verteld nadat hij ons verwelkomde. Ik heb in de paar maanden dat ik in de grote stad werk geleerd dat ik zelfverzekerd, maar op mijn hoede, deze mensen prima kan benaderen.
Ik loop voorzichtig zonder spullen naar de keuken waar ik mevrouw tref. Ik geef haar een hand en vraag wat er aan de hand is. Direct begint ze in het Pools een hoop dingen naar me te roepen waar ik in mijn allerbeste wil geen soep van kan maken. Ik vertel haar dat ik haar vriend ga vragen wat er aan de hand is en loop naar de woonkamer (terwijl de vrouw me in het Pools nog het één en ander na roept). Haar vriend vertelt mij dat zij een hele poos geleden is geholpen aan aambeien en hier waarschijnlijk weer last
van heeft. Hij heeft haar meerdere malen verzocht hiermee naar de huisarts te gaan maar dat heeft ze niet gedaan. Terwijl ik met de beste man in gesprek zit, hoor ik één van de politieagenten roepen; “mevrouw, wat gaat u doen?”
De vrouw is inmiddels naar de gang gelopen en steekt haar hoofd door de deur heen. “Dokter! Dokter! Kijk!”, roept mevrouw naar mijn collega’s. Mijn collega probeert zijn lach een beetje in te houden en roept naar mij; “Ja dokter! Kom jij eens even
kijken!” Die betreffende collega had inmiddels al gezien dat mevrouw in haar dronken bui, haar broek had laten zakken en midden in de gang -met een papiertje waar een klein beetje bloed op zat- op mij stond te wachten. Geïrriteerd brabbelt mevrouw wat naar mijn collega terwijl ik naar haar toe loop. Ze neemt me mee naar de gang waarbij ik zorg dat mijn collega mij kan zien. Ze is immers wat onvoorspelbaar volgens de politie, dat zullen zij al gemerkt hebben aan haar. Plots bukt de vrouw vol voorover met haar derrière mijn kant op en trekt deze uit elkaar. “Kijk dokter, kijk!” Roept ze in geaccentueerd Nederlands.
Even verbaast over haar actie kijk ik vol in haar achterste waarbij ook een aambei ter grote van een twee euro muntstuk tevoorschijn komt. Nu moet ik proberen om mijn lach in te houden. Ik zeg tegen haar dat ik genoeg gezien heb en loop terug naar mijn collega’s waarbij ik mijn collega vertel wat ze me net liet zien. Een van de politieagenten schiet in de lach en ik bevestig het “onvoorspelbare” gedrag aan hem. Omdat met mevrouw geen zinnig woord te wisselen is besluit ik om haar vriend uit te leggen dat zijn gedachten van de huisarts goed waren en dat wij hier niets mee gaan doen. Hij biedt zijn excuus
aan voor het bellen van 112 en dat hij zal proberen om zijn vriendin geen 112 meer te laten bellen hiervoor. Ik rond ons gesprek af en pak samen met mijn collega onze spullen en loop terug naar de ambulance. In de ambulance lachen we en praten we nog even na over deze inzet.
De chauffeur geeft een status acht (lees: aanvraag spraakcontact met de meldkamer) en geeft aan dat wij een loze rit hebben gehad. Al snel volgt er weer vooralarm en kunnen wij ons opmaken voor een volgende hulpverlening bij een andere zorgvrager.